By: Nuffic Transfer 07-03-2013
Buitenlandse studenten leveren Nederland geld op als zij na hun opleiding hier blijven werken, berekende het Centraal Planbureau. Het kabinet wil daarom meer buitenlands talent behouden. Veel studenten willen wel blijven, maar vertrekken toch. Hoe kan Nederland dat veranderen?
In het tweede jaar van haar master Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam kreeg Shuiqin Liu een Nederlandse vriend. Was ze anders ook hier gebleven na haar afstuderen? “Waarschijnlijk niet”, zegt de Chinese. Via een Chinese online community kwam ze er bovendien achter dat ze na het afronden van haar studie nog een jaar in Nederland mocht blijven om een baan te vinden. Vele sollicitatiebrieven en bijna evenzoveel afwijzingen later slaagde zij daar in. Ruim anderhalf jaar na het behalen van haar bul werkt de Chinese nog steeds in Nederland.
Zorgen dat zo veel mogelijk buitenlandse studenten – net als Shuiqin Lin - verliefd worden op een Nederlander, zou een manier kunnen zijn om de kans te vergroten dat zij hier blijven na hun studie. En dat is wat het kabinet wil, omdat uit een kosten-batenanalyse van Centraal Planbureau blijkt dat de schatkist daar baat bij heeft. Gaat één op de vijf internationale studenten na het afronden van de opleiding aan de slag in Nederland, dan levert dat jaarlijks zo’n 740 miljoen euro op. Toch lijkt het niet waarschijnlijk dat het opzetten van een dating service deel uitmaakt van het advies dat de Sociaal Economische Raad voorbereidt op de vraag: hoe kan Nederland meer buitenlandse studenten verleiden om hier te blijven?
Meer voor de hand ligt het om voor een antwoord op die vraag eerst te kijken naar de huidige ‘blijvers’: hoeveel zijn dat er en wat zijn hun motieven? Daar is weinig over bekend. De OESO probeerde in 2011 om stay rates vast te stellen, op basis van het percentage studievisa dat in 2008 of 2009 was omgezet in visa voor andere verblijfsdoelen. Nederland scoorde met zo’n 27 procent net bovengemiddeld [zie tabel]. Overigens werd het studievisum niet altijd omgezet in een verblijfsvergunning voor werk. Bovendien brengt deze methode slechts studenten van buiten de EU in beeld, en niet de EU-studenten die een meerderheid van de buitenlandse studenten in Nederland vormen en voor wie de overheid nu jaarlijks zo’n 90 miljoen euro netto bekostiging betaalt.
Niet-EU-studenten staan ook centraal in een vorig jaar verschenen onderzoek Mobile talent? The staying intentions of international students in five EU countries . Voor deze studie van Sachverständigenrat deutscher Stiftungen für Intergration und Migration en de Brusselse Migration Policy Group werden online vragen voorgelegd aan master- en PhD-studenten van buiten de EU in vijf West-Europese landen. Bijna tweederde bleek na afloop van de studie te willen blijven. Van de respondenten die in Nederland een master deden, gaf 64 procent aan hier te willen blijven en stond bijna 20 procent nog in dubio.
De meeste studenten willen niet terug naar eigen land, merkt ook Cécile Reulen, manager Career Services bij de Rotterdam School of Management (RSM). “Tot voor kort kwam misschien één keer per maand een student langs met de mededeling ‘Ik wil in Nederland blijven’, nu horen we dat wel drie keer per dag.” Linda van Orsouw-Groener van Together Abroad, een carriere portaal en vacaturebank voor internationale talenten in Nederland , heeft die indruk eveneens. “Als wij workshops geven op universiteiten en we vragen wie van plan is terug te gaan, steekt ongeveer 30 procent zijn vinger op. Er is ook een grote groep die een eigen business wil starten.”
Het percentage master-studenten van buiten de EU dat in Nederland wil blijven (64 procent), wijkt dus nogal af van het percentage dat daadwerkelijk zijn studievisum omzet (27 procent) – waarbij de kanttekening moet worden gemaakt dat in de stay rate van de OESO ook bachelorstudenten meetellen, die relatief minder vaak blijven. Welke factoren zijn daarop van invloed? Ook daarin geeft Mobile talent? inzicht.
De kans op een baan en de wens om internationale werkervaring op te doen zijn de belangrijkste redenen om te willen blijven, voor ruim 80 procent van de respondenten in Nederland. Dat betekent niet alleen dat de arbeidsmarkt attractief moet zijn, zegt Nannette Ripmeester, internationaal expert in wat zich afspeelt op het raakvlak van onderwijs en arbeidsmarkt. “Het moet ook duidelijk zijn voor buitenlandse studenten hoe ze daar toegang toe krijgen. Als ze bijvoorbeeld weten wat er hier anders is aan sollicitatieprocedures, scheelt dat een slok op een borrel.” Dergelijke praktische informatie voor wie in Nederland aan de slag wil, is sinds kort te vinden op de website Careerinholland.nl van Agentschap NL en de Nuffic, waar Ripmeesters organisatie Expertise in Labour Mobility een bijdrage aan leverde.
Ook onderwijsinstellingen informeren hun buitenlandse studenten steeds meer over de arbeidsmarkt, merkt Linda van Orsouw-Groener, die er de afgelopen twee jaar steeds meer werd uitgenodigd. “Universiteiten hebben bijna allemaal een career service en organiseren steeds meer recruitment days. Dat is een positieve trend.” Cécile Reulen vertelt dat de RSM druk bezig is een online stappenplan te maken voor studenten die in Nederland wil blijven. “Dat ze niet weten hoe de procedures in elkaar zitten, vormt echt een barrière. Zo valt de kennis over de zoekjaar-regeling tegen. Daar valt absoluut winst te behalen.” De grote onbekendheid met het zoekjaar kwam in 2011 eveneens naar voren uit de Holland Alumni Barometer. Nog geen 30 procent van de ruim 7000 respondenten, afkomstig uit Neso-landen, was op de hoogte van de regeling waarbij pas afgestudeerden een verblijfsvergunning voor een jaar kunnen krijgen om in Nederland werk te zoeken en waar ook Shuiqin Lin gebruik van maakte. Van de alumni die Nederland hadden verlaten, noemde 39 procent het verlopen van het visum als voornaamste reden van vertrek. Overigens geeft het ook te denken dat slechts drie respondenten gebruik maakten van het zoekjaar.
Het zoekjaar heeft de aandacht van de SER, zegt Paul van Kempen, als secretaris Onderwijs van werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB Nederland betrokken bij de voorbereiding van het advies over binding van buitenlandse studenten. Ook bij bedrijven valt er nog wat te verbeteren aan de kennis over de regeling, erkent hij. “Maar die moet vooral bekend zijn bij de student. En in principe zou het zoekjaar helemaal niet nodig moeten zijn, als studenten via een afstudeeropdracht of een stage meteen aansluiting krijgt op de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat ze al tijdens de studie een carrièreperspectief te krijgen.”
Nannette Ripmeester ziet daar nog een taak weggelegd voor de werkgeversorganisaties, die bedrijven zouden kunnen aanmoedigen om meer stages aan te bieden aan buitenlandse studenten. Aan die drie maanden kunnen ze zich eigenlijk geen buil vallen, denkt Cécile Reulen, terwijl cijfers uitwijzen dat een stage bij circa de helft van de afgestudeerden aan de RSM bijdroeg aan het vinden van een baan. Van alle respondenten in de Holland Alumni Barometer die stage liepen tijdens hun studie, vond 21 procent naderhand een baan in Nederland. Bij mensen met relevante werkervaring was dat 25 procent. En zelfs van de afgestudeerden die zomaar een bijbaantje hadden, vond 19 procent hier werk, tegenover 6 procent van de alumni zonder enige Nederlandse werkervaring.
De experts hebben wel een verklaring voor de positieve invloed van een bijbaan. Zelfs als caissière of als vakkenvuller kunnen studenten iets opsteken, zeggen Van Orsouw-Groener en Ripmeester. Zo’n bijbaan is goed voor de sociale contacten en om de Nederlandse werkcultuur te leren kennen, bijvoorbeeld dat het hier heel normaal is om lang van tevoren afspraken te maken. Ripmeester vindt daarom dat de overheid soepeler zou moeten omgaan met bijbaantjes. Nu mogen studenten van buiten Europa maximaal 10 uur per week werken, of fulltime gedurende de zomermaanden. En Nederland is het enige van de voor Mobile talent? onderzochte landen waar de werkgever een tewerkstellingsvergunning nodig heeft, een andere hindernis. Onderwijsinstellingen kunnen in de ogen van Ripmeester meer het belang benadrukken dat Nederlandse werkgevers hechten aan nevenactiviteiten. “Anders doen studenten misschien alleen hun best om zo snel mogelijk af te studeren.”
Nog belangrijker vindt Ripmeester het dat universiteiten en hogescholen zorgen dat buitenlandse studenten zich welkom voelen. “Dat is natuurlijk een onderbuikgevoel en beleidsmatig lastig te veranderen. Maar door Nederlandse studenten er actief bij te betrekken, kunnen ze bijdragen aan echte integratie.”
Kennis van het Nederlands helpt natuurlijk ook om contacten te leggen. ‘Leer de taal’ is het advies dat Career Services van de RSM geeft aan alle studenten die in Nederland willen blijven. Ripmeester juicht dat toe. “Het belang van het Nederlands wordt vaak onderschat. Wie hier vier jaar heeft gestudeerd, moet wel wat meer woorden kennen dan ‘ja’, of ‘nee, bedankt’. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de student zelf, maar onderwijsinstellingen kunnen er op wijzen dat basiskennis van het Nederlands van belang is.” Bij internationale bedrijven is het Engels weliswaar vaak de voertaal, in het midden- en kleinbedrijf is dat toch veel minder het geval. Buitenlandse studenten komen meestal niet over de eerste horde, omdat hun cv’s meteen opzij worden geschoven, is de ervaring van Ripmeester, die het daarom niet terecht vindt dat de technieksector met een beschuldigende vinger naar het onderwijs wijst als het gaat om gebrek aan de benodigde mensen.
Onderwijs en bedrijfsleven zullen de handen ineen moeten slaan, denkt ook werkgevers-vertegenwoordiger Paul van Kempen, met de overheid in een faciliterende rol. Net als Ripmeester noemt hij de Brainport als voorbeeld.
Daar draait het allemaal om die ‘triple helix’, vertelt Yvonne van Hest. Binnen Brainport Development houdt zij zich bezig met International Labour Market Development. “Een integrale aanpak is van belang.” Daartoe laat zij betrokken partijen samen zoeken naar oplossingen. Zo worden bedrijfsbezoeken en gastcolleges door CEO’s georganiseerd om verandering te brengen in de onbekendheid met het midden- en kleinbedrijf - volgens Van Hest een reden voor het vertrek van vele studenten.
Binnen de Brainport is onderkend dat het voor internationals niet alleen draait om carrièremogelijkheden, maar ook om een fijne leefomgeving. Daarom steken onder meer Fontys, de TUEindhoven en het lokale Expat Center elke twee maanden de koppen bijeen om af te stemmen wat er voor deze groep te beleven valt. Nieuw is het project Brabant Talents, gericht op het behoud van afgestudeerden voor de provincie. Een klankbordgroep met buitenlandse studenten krijgt daar een belangrijke rol in. Van Hest: “Misschien hecht een Pool vooral waarde aan een hoog salaris en kiest een Spanjaard mee voor persoonlijke ontwikkeling. En de drijfveren om in Nederland te blijven kunnen voor een techniekstudent anders zijn dan voor een marketeer.”
Veel buitenlandse studenten zien het best zitten om in Nederland te gaan werken en er wordt steeds meer gedaan om dat te vergemakkelijken. De ongunstige arbeidsmarkt lijkt voorlopig het grootste obstakel.
“Het is moeilijk om in deze economische situatie een baan te vinden”, zegt sociaal wetenschapper Shuiqin Liu uit eigen ervaring. Zij had in 2011 concurrentie van 28.000 werkloze hoogopgeleide jongeren en sindsdien lijkt het er niet beter op te zijn geworden. “Je wilt niet dat alle buitenlandse studenten blijven”, concludeert Nanette Ripmeester. “Wees er open en eerlijk over dat er vooral werk is in sectoren als health en hightech, daar hebben studenten helemaal geen moeite mee. Het duurt even, maar dan dwing je mensen vanzelf om in die richtingen te studeren.”
SOURCE Annelieke Zandvliet NUFFIC TRANSFER